Ontembare problemen

Inleiding

Veel vraagstukken staan tegenwoordig bekend als wicked problems of ontembare problemen. In beleidskringen is het een populaire kreet en in de Tweede Kamer komt het dan ook regelmatig voorbij. Of het nu gaat over klimaatverandering, de aanpak van jeugdwerkloosheid, medicijnresten in water, pleegzorg of het bestrijden van georganiseerde criminaliteit; het wordt allemaal een ontembaar probleem genoemd. De term oefent een zekere aantrekkingskracht uit op politici en beleidsmakers. Het maakt de opgaven waar ze voor staan tot iets van deze tijd, tot iets groots en gewichtigs.

Drie dimensies van ontembaarheid

Er is ook een keerzijde. Problemen ontembaar noemen kan tot verlamming leiden en het uitblijven van gerichte acties legitimeren. Het probleem heet immers ontembaar en krijgt daarmee iets onoplosbaars. Sterker nog, een vraagstuk ontembaar noemen, kan het vinden van een oplossingsrichting nog ingewikkelder maken. Een van de kenmerken van een ontembaar probleem is dat er niet een, maar heel veel oorzaken zijn aan te wijzen, en dat er veel factoren en actoren bij betrokken zijn. Denk aan de klimaatdiscussie of het stikstofdossier. Bij ontembare problemen is de neiging dan ook groot om het holistisch en integraal aan te willen pakken: alles en iedereen moet meedoen en een steentje bijdragen. Kenmerkend voor ontembare problemen is dan ook de oproep tot samenwerken. Alle partijen die direct of indirect met het probleem te maken hebben moeten meepraten en samen tot een oplossing zien te komen. In de praktijk wordt het vraagstuk daar vaak eerder groter dan kleiner van.

Alle reden om eens nauwkeuriger naar de term te kijken en preciezer na te gaan wat problemen nu precies ontembaar maakt. De term wicked problem werd in de jaren ‘70 geïntroduceerd, als reactie op het rationalistische en reductionistische perspectief dat op dat moment dominant was. Volgens die benadering zijn alle vraagstukken in beginsel op te lossen door ze op te delen in behapbare onderdelen, goede analyses, voldoende en adequate informatie en wetenschappelijke kennis. Om aan te geven dat er ook vraagstukken zijn waarvoor dat niet geldt, kwamen Rittel en Webber met een onderscheid tussen tamme en ontembare problemen. In de jaren daarna bleek dat maar weinig vraagstukken volledig aan de criteria voor een tam probleem voldoen. Zo ontstond begripsinflatie: zoveel vraagstukken werden ontembaar genoemd, dat het zeggingskracht verloor.

In de wetenschappelijke literatuur is het inmiddels gebruikelijk om te spreken in termen van gradaties, van kenmerken van ontembaarheid. Vraagstukken zijn niet wel of niet ontembaar, maar in meer of mindere mate. Dat leidt tot broodnodige nuanceringen. Een vraagstuk kan immers op een kenmerk heel ontembaar zijn, terwijl dat voor een ander kenmerk helemaal niet zo is. Dat helpt om de dingen te benoemen voor wat ze zijn.

Een heel bruikbare indeling maakt een onderscheid tussen drie kenmerken die samen de mate van ontembaarheid van een vraagstuk bepalen:

  1. Normatieve meervoudigheid. Dit verwijst naar de mate waarin betrokkenen het oneens zijn over wat wenselijk is. Het gaat hier niet om de vraag of iets feitelijk juist of onjuist is, maar om waardeoordelen over goed en fout. De mate van ontembaarheid is groter naarmate conflicterende waarden een grotere rol spelen bij opvattingen over wat de kern van het probleem is. Het euthanasievraagstuk is wat dit betreft meer ontembaar dan het klimaatvraagstuk.
  2. Institutionele complexiteit. Een vraagstuk is meer ontembaar naarmate er meer partijen bij betrokken zijn en het aantal ‘lagen’ waarop besluitvorming plaatsvindt groter is. Als er veel partijen betrokken zijn, vraagt dat om coördinatie en afstemming. Als besluiten op verschillende lagen worden genomen (multi-level governance), vereist dat nog meer coördinatie en afstemming en antwoord op de vraag wie waar over gaat. Op dit kenmerk is het wereldwijde klimaatvraagstuk juist vele malen meer ontembaar dan de Nederlandse euthanasiepraktijk.
  3. Wetenschappelijke onzekerheid. De mate van ontembaarheid is ook groter naarmate de benodigde benodigde kennis om tot een oplossing te komen meer gefragmenteerd is, of helemaal ontbreekt. Kennis is gefragmenteerd als een vraagstuk raakt aan veel en heel verschillende kennisgebieden. Dan is het nodig om bij elkaar te brengen wat al bekend is. Voor nieuwe en lastig te onderzoeken vraagstukken kan benodigde kennis ontbreken. In dat geval is vooral meer onderzoek nodig. Voor zowel euthanasie als het klimaatvraagstuk geldt dat er weliswaar nog veel kennisvragen zijn, maar dat we ook al heel veel weten. We weten hoe euthanasie kan worden toegepast. En we weten ook best wat er moet gebeuren om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen.

Zo beschouwd is euthanasie vooral een ontembaar probleem omdat verschillende mensen heel verschillende waarden hanteren en op basis daarvan verschillend oordelen over de vraag of voortijdige levensbeëindiging bij ondraagbaar en uitzichtloos lijden goed of fout is. Het klimaatvraagstuk is vooral ontembaar omdat er zoveel partijen bij betrokken zijn, op heel veel verschillende niveaus van besluitvorming. Beide vraagstukken hebben kenmerken van ontembaarheid, maar om heel verschillende redenen. Die verschillende redenen wijzen vervolgens de weg naar verschillende oplossingsrichtingen. Zo blijven we de beestjes bij hun naam noemen, en dat is precies waarom zo’n exercitie zinvol is.

Hoe zit het dan met gelijke onderwijskansen?

Op het punt van normatieve meervoudigheid is het nog maar de vraag of er fundamenteel verschillende waarden in het geding zijn. Op een algemeen, abstract niveau kan het principe van gelijke kansen op grote overeenstemming rekenen. Het wordt lastiger in de concrete uitwerking van dat principe.

Institutioneel complex is het realiseren van gelijke kansen wel: bij een succesvolle aanpak zijn veel partijen op verschillende niveaus van besluitvorming betrokken, waaronder de rijksoverheid, lokale overheden, scholen, leraren, leerlingen en ouders.

Wetenschappelijke onzekerheid maakt het vraagstuk van gelijke kansen in ieder geval niet ontembaar. Natuurlijk zijn er op dit terrein nog veel onderzoeksvragen zonder antwoord, maar na decennia onderzoek in binnen- en buitenland weten we best het een en ander over factoren en omstandigheden die bijdragen aan ongelijke onderwijskansen.

Kortgezegd: het beest van ongelijke kansen heet vooral institutionele complexiteit. Als we echt gelijke onderwijskansen willen realiseren, dan is dat vooral een kwestie van organiseren. Zodat we dát gaan doen waarvan we weten dat het helpt, en tegengaan waarvan we weten dat het niet helpt. Het werken met leerstandaarden voor alle leerlingen helpt wel, segregatie tussen scholen helpt niet. De beste leraren voor de meest kwetsbare leerlingen helpt wel, de verdeling van schaarse leraren overlaten aan de vrije markt helpt niet. Dat is niet onoplosbaar. Dat is vooral een kwestie van doen.

 

Waslander, S. (2020). Ontembare problemen, Bestuur Beleid Beschouwing, De Nieuwe Meso, 2020(1): 14 - 16

Aanbevolen

Lees meer

Passend onderwijs als 'kruipend concept'

De betekenis van woorden verandert met de tijd. Zo was ‘nostalgie’ in de zeventiende eeuw een neurologische aandoening. Symptomen: dwangmatig denken aan huis, nie...

Lees meer