Intellectuele vrijplaats

Inleiding

Eens was de universiteit een vrijplaats waar academici zich lieten drijven door intellectuele nieuwsgierigheid. Het was een instituut waar onderzoekers en studenten konden leren, exploreren en ontdekken. Ik voel me bevoorrecht dat ik die tijd mee heb gemaakt. Tijdens mijn studietijd was het niet ongebruikelijk om wekelijks met vier of vijf studenten op de werkkamer van de hoogleraar bij elkaar te komen. In zo’n select gezelschap is duiken of verzaken er niet bij: iedereen was altijd uitstekend voorbereid. Had iemand vragen? Dan was daar alle tijd voor. Wilde iemand een bepaald aspect uitdiepen? Dan kon dat. Als een discussie interessant was, duurde het college zo maar een uur langer.

Explosieve groei

Het is duidelijk dat zoveel luxe onhoudbaar is. Zo had een docent veel tijd gestoken in het ontwikkelen van een nieuwe methode voor een statistiekvak, dat we met z’n tweeën volgden. Het jaar er op werd het alweer geschrapt. Het handgeschreven collegedictaat ligt als stil bewijs van vervlogen tijden in mijn boekenkast. Het is moeilijk om dat niet te zien als verkwisting van tijd en middelen. Tegelijkertijd, dankzij dat vak heb ik geleerd wat je eigenlijk wiskundig doet met multivariate statistiek. Daar doe ik nog altijd m’n voordeel mee.

In de jaren sindsdien, is de universiteit onherkenbaar veranderd. De groei van het aantal studenten is explosief. Net na de WO-II stonden circa 25.000 studenten ingeschreven aan een Nederlandse universiteit. Rond 1970 waren dat circa 100.000, in 2005 waren er voor het eerst meer dan 200.000. De groei zet nog steeds door: we naderen de 300.000. Door die explosieve groei is de universiteit drastisch veranderd. Studenten drommen met honderden tegelijk samen in theaterzalen. Of blijven thuis, omdat het streamen van een college net zo (weinig) leerzaam is als het zelf bijwonen. Er is nauwelijks ruimte voor vragen, geen tijd voor discussies, laat staan voor het inbrengen en verkennen van eigen interesses. Een nieuw gilde van tutoren zonder onderzoekstijd heeft zijn intrede gedaan. Zij geven de werkcolleges en hebben de meeste interactie met studenten. Tijd voor echte feedback hebben ook zij vaak niet. Ondanks ieders goede bedoelingen en inzet, krijgt de leergemeenschap waar beleidsmakers zo graag over praten, op veel plaatsen geen kans om te ontstaan. De realiteit is dat bachelorstudenten bij de les worden gehouden met iedere week een opdracht of een toets. Academisch onderwijs gereduceerd tot reeksen hapklare brokjes. Met het ontwikkelen van intellectuele nieuwsgierigheid heeft het weinig meer te maken.

De positieve kant van het toenemende aantal studenten is dat ook steeds meer jongeren uit achterstandsgroepen de universiteit bereiken. Zo beschouwd is de universiteit vele malen toegankelijker geworden. Bijna automatisch gaan we er vervolgens van uit dat dat gunstig is voor gelijke kansen. Dat is maar zeer de vraag.

 

Wet van behoud van ongelijkheid

In iedere samenleving is sprake van sociale ongelijkheid. Dat is de uitkomst van allerlei mechanismen, zoals concurrentie om sociale status en de werking van macht. We spreken ook wel van de ‘wet van behoud van ongelijkheid’. Als je sociale ongelijkheid op de ene plaats probeert te bestrijden, duikt die elders weer op. Onderwijssociologen hanteren hun eigen variant van die wetmatigheid: als de ene onderwijsvorm in sociaal opzicht minder selectief wordt, ontstaan vaak andere vormen die juist meer selectief worden.

Door de massificatie is het universitaire onderwijs onmiskenbaar minder selectief geworden. Volgens de wet van behoud van ongelijkheid, is het wachten op nieuwe vormen van sociale ongelijkheid. In het universitaire bacheloronderwijs ontstaan die nieuwe vormen van ongelijkheid bij opleidingen die selecteren, bij honourstrajecten en university colleges, precies die delen van de universiteit waar de term academisch nog enige betekenis heeft.

Door problemen met registraties weten we weinig over studenten die honourstrajecten volgen. Over de university colleges weten we meer. Het aantal studenten op deze colleges is gestegen van circa 600 in 2010 tot circa 2400 in 2019. Er zijn nagenoeg geen eerste-generatie studenten op de colleges; dat zijn studenten wier ouders zelf geen hoger onderwijs hebben genoten. Studenten die het voorrecht hebben om op zo’n college te studeren, komen overwegend uit de hoogste inkomensgroepen. In sociaal opzicht zijn de university colleges kortom uiterst selectief.

In het universitaire bacheloronderwijs heeft de sociale ongelijkheid zich verplaatst van toegang krijgen tot de universiteit, tot toegang krijgen tot onderwijs dat de naam academisch verdient.

Afgelopen najaar stuurde de minister ván Onderwijs een opmerkelijke brief aan de Tweede Kamer. Die brief gaat over toegankelijkheid en kansengelijkheid in het hoger onderwijs, en is opmerkelijk om wat er níet in staat. In de tweeëntwintig bladzijden die de brief lang is, rept de minister met geen woord over honourstrajecten, honourscolleges of university colleges. Kansengelijkheid wordt gelijk gesteld aan instromen bij een universitaire studie (toegang tót de poort).

De brief is indicatief voor hoezeer dit aspect van toegankelijkheid een doel op zich is geworden. Nieuwe vormen van ongelijkheid worden verzwegen en ongemakkelijke vragen worden niet gesteld: waar hebben al die studenten nu eigenlijk toegang toe gekregen? Wiens intellectuele nieuwsgierigheid krijgt tegenwoordig nog echt de ruimte? Wat als de explosieve groei de universiteit zelf tot ontploffing heeft gebracht?

 

Waslander, S. (2019). Intellectuele vrijplaats. Bestuur Beleid Beschouwing, De Nieuwe Meso, 2019(1): 14-15

Aanbevolen

Lees meer

Denken over onderwijs

Mensen zijn door-en-door sociale wezens en onderwijs is een door-en-door sociale praktijk. Als de Covid-19 pandemie íets duidelijk heeft gemaakt, dan is het dat....

Lees meer