Burgerschap en sociale ongelijkheid

Inleiding

Een democratische rechtstaat is kwetsbaar. Dat blijkt voortdurend. Opbouw vraagt geduld en vernuft, afbraak gaat verbluffend veel sneller. Bijvoorbeeld als gekozen leiders de spelregels zodanig veranderen dat tegenkrachten ongedaan worden gemaakt. Dat gebeurt niet alleen ver weg, maar ook aan de randen van Europa en zelfs binnen Europa. In Nederland is daarvan allemaal geen sprake. Toch is ook hier het vreedzaam samenleven van burgers die op alle mogelijke manieren van elkaar verschillen volstrekt geen vanzelfsprekendheid. Het is dan ook terecht dat het thema burgerschap veel aandacht krijgt.

Burgerschap

Met burgerschapsvorming via het onderwijs is iets vreemds aan de hand. Dat blijkt bijvoorbeeld uit ons onderzoek naar sturingsdynamiek in het Nederlandse onderwijs. We onderzochten hoe sturing van burgerschapsvorming vorm krijgt in het voortgezet onderwijs (vo) en het middelbaar beroepsonderwijs (mbo). Van ministerie tot en met leraren, en alle lagen daartussen.

Een van de uitvloeisels van ons stelsel, is dat de meeste leerlingen rond 16-18 jaar óf in de bovenbouw van havo en vwo óf op het mbo te vinden zijn. Voor het vo gelden kerndoelen voor de onderbouw, en vakgebonden exameneisen voor de bovenbouw. Burgerschapsvorming is onderdeel van de kerndoelen. Die zijn zo ruim omschreven dat je er als school nog alle kanten mee op kunt. De inspectie kijkt óf de school een aanbod heeft dat zich richt op sociale integratie en actief burgerschap, en hóe de school zorg draagt voor de kwaliteit van dat onderwijs.

Voor het mbo is burgerschapsvorming opgenomen in het examenbesluit en verplicht voor alle opleidingen. Voor vier dimensies - politiek-juridisch, economisch, sociaal-maatschappelijk en vitaal burgerschap - is tamelijk specifiek omschreven welke kennis, vaardigheden en houdingen in het onderwijs aan bod moeten komen. Leerlingen hebben een inspanningsverplichting. De examencommissie moet nagaan of leerlingen aan die verplichting hebben voldaan. De inspectie beoordeelt óf alle vereiste onderdelen van burgerschapsvorming in het onderwijsaanbod zijn opgenomen, en of de procedures van de examencommissie kloppen.

De verschillende manier waarop burgerschapsvorming is ‘geregeld’ voor vo en mbo vertaalt zich door naar de praktijk. Vo-scholen kunnen grotendeels zelf bepalen wat burgerschap betekent en hoe ze dat invullen. Wat leraren, teamleiders, schoolleiders en bestuurders onder burgerschapsvorming verstaan, blijkt samen te hangen met de identiteit van de school. Op een Vrije school betekent burgerschapsvorming iets anders dan op een katholieke school en dat is weer anders dan op een openbare school. De sporen die de verzuiling al een eeuw door het onderwijs trekt, zijn hier goed herkenbaar. Ondanks deze verschillen tussen scholen, ligt de nadruk in het vo op persoonlijke vorming en ontwikkeling. Het gaat er om dat leerlingen zichzelf leren kennen, ontdekken wat ze belangrijk vinden en waar ze goed in zijn en leren zichzelf staande te houden in de moderne samenleving.

In het mbo is de ‘identiteit’ van een opleiding niet verbonden met de denominatie van de instelling, maar met het beroepenveld waarvoor wordt opgeleid. Opleidingsteams proberen zoveel mogelijk van het curriculum te integreren in beroepsgerichte vakken. Ook algemene vaardigheden - zoals taal en rekenen - biedt men het liefst aan in de beroepscontext. Dat maakt het voor leerlingen bovendien veel duidelijker waarom die algemene vaardigheden belangrijk zijn. Voor burgerschapsvorming geldt hetzelfde. Ongeacht of het onderdeel is van een apart vak, of dat het helemaal is vervlochten in beroepsgerichte vakken, in beide gevallen is de invulling van burgerschapsvorming vooral georiënteerd op de wereld van toekomstig werk. Daar ligt ook het accent van de betekenis die opleidingsmanagers, teamleiders en leraren in het mbo aan burgerschapsvorming geven. Wat zijn de gebruiken in het toekomstige beroep? Wat is goed gedrag? Hoe gedraag je je in de praktijk, met collega’s, met klanten of patiënten? En hoe ben je een ‘goede burger’?

Al met al krijgt burgerschapsvorming voor het vo en het mbo een heel verschillende invulling. Hoe moeten we dat verschil waarderen?

Het correspondentie-principe

‘Schooling in Capitalist America’ is een klassieker in de onderwijssociologie. Gegrond in radicale en marxistische theorie, betogen Bowles en Gintis in dit boek dat onderwijs op allerlei manieren bijdraagt aan het reproduceren van bestaande machtsverhoudingen en sociale ongelijkheden. Dat komt doordat de manier waarop het onderwijs is ingericht, het evenbeeld is van de manier waarop de economie is ingericht. Bijvoorbeeld: ouders die zich in hun werk moeten schikken naar de wensen - en nukken - van een baas, vinden het belangrijk dat hun kinderen doen wat een ander zegt en kiezen voor scholen die bij dat waardenpatroon aansluiten. Ouders die in hun werk zelf de dienst uitmaken, kiezen voor andere scholen omdat ze het juist belangrijk vinden dat hun kinderen zelfbewust zijn en leren voor zichzelf op te komen. Het correspondentie- principe werkt niet alleen door via schoolkeuze van ouders, maar ook via de inrichting van het stelsel, via de inhoud van het curriculum, en zo voorts.

Bekeken door de bril van Bowles en Gintis is het verschil in burgerschapsvorming voor 16-18 jarigen een exemplarisch voorbeeld van het correspondentie-principe. In de bovenbouw van havo en vwo bepalen scholen in hoge mate zelf waar ze de nadruk op leggen, terwijl in het mbo veel striktere voorschriften gelden. In de bovenbouw van havo en vwo zijn leerlingen van hoger opgeleide ouders oververtegenwoordigd; daar hecht men waarde aan individuele ontplooiing, aan zelfexpressie, aan het ontwikkelen van een kritische houding ten opzichte van bestaande machtsverhoudingen. In het mbo zijn leerlingen van lager opgeleide ouders oververtegenwoordigd; daar ligt de nadruk sterker op sociale aanpassing, en het in kunnen voegen in bestaande machtsverhoudingen.

Passend bij het radicale perspectief, schetsen Bowles en Gintis een beeld in zwart-wit. Nuancering is geboden. Ook in de voorbereiding op werk is het ontwikkelen van een kritische houding immers heel wel mogelijk. En het is niet dat aandacht voor individuele ontplooiing bij voorbaat strijdig is met aanpassing aan bestaande machtsverhoudingen.

Maar toch. Het geeft te denken. Door de strikte scheiding tussen algemeen vormend en beroepsonderwijs verwachten we heel verschillende dingen van leerlingen die even oud zijn. Volgen 16-18-jarigen het vo, dan voeren individuele ontwikkeling en zelfexpressie de boventoon. Volgen ze een mbo-opleiding, dan ligt de nadruk op wat anderen als goed gedrag beschouwen. Voor het vo vertrouwen we op de eigen invulling van de school. Voor mbo-leerlingen vinden we burgerschapsvorming kennelijk zo belangrijk dat we er exameneisen voor kennis, houdingen en vaardigheden aan verbinden. Gelet op de historie van ons stelsel is dit verschil goed te begrijpen. Maar als we echt iets willen doen aan de groeiende sociale ongelijkheid, dan is dit verschil onwenselijk en onbegrijpelijk.

 

Waslander, S. (2017). Burgerschap en sociale ongelijkheid. Bestuur Beleid Beschouwing, De Nieuwe Meso, 2017(3): 14 - 15

Aanbevolen

Lees meer

Sturing van burgerschapsvorming

De burgerschapsopbrengsten van scholen in Nederland laten te wensen over. Zo blijven de competenties van leerlingen in het voortgezet onderwijs achter bij die van...

Lees meer