Onderwijs en sociale daling

Sietske Waslander, Rie Bosman, Maurice Crul

Inleiding

Net na de Tweede Wereldoorlog werd voor het eerst aan het grote publiek uitgelegd wat sociale mobiliteit is: ‘the opportunity to move rapidly upward through the levels of society’ (in Lasch 1995 51-52). Nog steeds lijkt sociale mobiliteit nagenoeg synoniem te zijn met sociale stijging. Ons denken over sociale mobiliteit en sociale ongelijkheid wordt in hoge mate bepaald door het zogeheten meritocratische ideaal. Een meritocratie is een samenleving waarin functies en sociale posities worden verdeeld op basis van eigen verdiensten – merit – van mensen. We denken dan vooral aan individuele talenten, inzet en motivatie. Andere kenmerken zoals sociale of etnische achtergrond en sexe zouden bij de verdeling van sociale posities geen rol mogen spelen. Het meritocratische ideaal wordt nog steeds breed gedragen in de Nederlandse samenleving (Meijnen 2005).

Sociale mobiliteit: stijgen én dalen

Dit ideaalbeeld zien we terug in de aard van het onderzoek naar sociale stratificatie en sociale mobiliteit. Bijna automatisch gaan onze gedachten dan uit naar kinderen die ondanks hun talenten niet op een sociale positie terecht komen waar andere kinderen met evenveel of zelfs minder talenten wel terecht komen. Sociale stijging en de hindernissen die dat in de weg staan zijn al jarenlang thema van onderzoek.

Wat opmerkelijk genoeg veel minder aandacht krijgt is de andere kant van sociale mobiliteit. Immers, als een samenleving een echte meritocratie is zou dat ook betekenen dat minder getalenteerde kinderen uit de hogere sociale klassen op ‘lagere’ sociale posities terecht komen dan hun ouders. We spreken dan over sociale daling.

Over dit verschijnsel merkte Richardson in 1977 op "Little is known about the nature and determinants of downward mobility.” Bijna dertig jaar later is aan die situatie nog maar weinig veranderd. Nog steeds weten we weinig over gevallen waarin kinderen dalen ten opzichte van hun ouders. Zo hebben we om te beginnen maar beperkt zicht op hoe vaak sociale daling voorkomt in Nederland. Of het inderdaad zo is dat minder getalenteerde kinderen uit hogere sociale milieus op lagere posities uitkomen dan hun ouders, is een vraag waar we geen duidelijk antwoord op kunnen geven. We weten bijvoorbeeld ook niet of – en zo ja hoe – ouders van minder getalenteerde kinderen er in slagen om hun kinderen desondanks op een ‘hoge’ sociale positie te krijgen. En we weten al helemaal niet hoe mensen die sociaal gedaald zijn ten opzichte van hun ouders dat zelf ervaren. Het onderzoek waarvan we in dit rapport verslag doen probeert deze lacune in onze kennis te helpen opvullen.

 

Waslander, S., Bosman, R. & Crul, M. (2005). Onderwijs en sociale daling. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen, Vakgroep Sociologie. 

Aanbevolen

Lees meer

Over kansen en kiezen

Talent, inzet en motivatie. Alleen deze persoonsgebonden factoren, iemands eigen ‘verdienste’, zouden een rol mogen spelen bij het verwerven van verschillende soc...

Lees meer